Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

 

Artikel 17
Het buitengewoon pensioen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, bedraagt:
a
voor de weduwe, wier echtgenoot het leven heeft verloren in verband met het verzet, dan wel is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, alsmede voor de weduwe van de deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan hiervoor genoemd en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, tenminste zestig procent bedroeg, vijfenzestig procent van de pensioengrondslag, die op grond van het bepaalde in artikel 8 of artikel 41a voor de echtgenoot heeft of zou hebben gegolden, indien deze als deelnemer aan het verzet recht op buitengewoon pensioen had of zou hebben gehad. Indien er bij het overlijden van de deelnemer aan het verzet tevens recht of krachtens artikel 14, tweede lid, uitzicht op een of meerdere buitengewone pensioenen, als bedoeld onder i, bestaat, wordt het buitengewoon weduwenpensioen met het bedrag daarvan verminderd;
b
voor de weduwe van de deelnemer aan het verzet, die het leven heeft verloren door andere oorzaken dan verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, minder dan zestig procent bedroeg, vijfenzestig procent van het pensioen, waarop de deelnemer op het tijdstip van zijn overlijden recht had of zou hebben gehad. Indien er bij het overlijden van de deelnemer aan het verzet tevens recht of krachtens artikel 14, tweede lid, uitzicht op een of meer buitengewone pensioenen, als bedoeld onder j, bestaat, wordt het buitengewoon weduwenpensioen met het bedrag daarvan verminderd;
c
voor elk kind dat in familierechtelijke betrekking stond tot de deelnemer aan het verzet, die het leven heeft verloren in verband met het verzet, dan wel is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, alsmede voor elk door hem erkend kind, vijftien procent van de eerste € 2268,90 en tien procent van het overige gedeelte van de onder a bedoelde pensioengrondslag, indien de andere ouder aan het overlijden van de deelnemer aan het verzet aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent; dertig procent van de eerste € 2268,90 en twintig procent van het overige gedeelte van het bedrag van die grondslag, indien de andere ouder aan het overlijden van de deelnemer aan het verzet geen aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op het kind dat in familierechtelijke betrekking stond tot de deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan hiervoor genoemd en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, tenminste zestig procent bedroeg;
d
voor elk ander kind ten behoeve van hetwelk de vader, die het leven heeft verloren in verband met het verzet, dan wel is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, een onderhoudsplicht was opgelegd krachtens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek of ten behoeve van hetwelk de vader deze onderhoudsplicht had erkend, vijftien procent van de eerste € 2268,90 en tien procent van het overige gedeelte van de onder a bedoelde pensioengrondslag, indien de moeder aan het overlijden van de vader aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent; dertig procent van de eerste € 2268,90 en twintig procent van het overige gedeelte van het bedrag van die grondslag, indien de moeder aan het overlijden van de vader geen aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent;
e
voor de ouders of bij ontstentenis van deze de grootouders van de overledene, zoveel als hij in de regel als kostwinner tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan veertig procent van de eerste € 2268,90 en dertig procent van het overige bedrag van de boven onder a bedoelde pensioengrondslag en wel tot de dood van de langstlevende;
f
voor elk ouderloos kleinkind van de overledene zoveel als hij in de regel als kostwinner tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan twintig procent van de eerste € 2268,90 en vijftien procent van het overige bedrag van de boven onder a bedoelde pensioengrondslag;
g
voor de schoonouders van de overledene zoveel als hij in de regel als kostwinner tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan veertig procent van de eerste € 2268,90 en dertig procent van het overige bedrag van de boven onder a bedoelde pensioengrondslag en wel tot de dood van de langstlevende dan wel tot het tijdstip, waarop de overledene, ware hij nog in leven, als behuwdkind jegens hen niet meer onderhoudsplichtig zou zijn geweest;
h
voor elk kind dat in familierechtelijke betrekking stond tot de deelnemer aan het verzet, die het leven heeft verloren door andere oorzaken dan verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, minder dan zestig procent bedroeg, vijftien procent van de eerste € 2268,90 en zes procent van het overige gedeelte van het onder b bedoelde pensioen, indien de andere ouder aan het overlijden van de deelnemer aan het verzet aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent; dertig procent van de eerste € 2268,90 en twaalf procent van het overige gedeelte van het bedrag van dat pensioen, indien de andere ouder aan het overlijden van de deelnemer aan het verzet geen aanspraak op buitengewoon pensioen ontleent.Het in dit onderdeel bepaalde is slechts van toepassing op het kind, dat geboren is uit het huwelijk van de hiervoren bedoelde ouders of dat voor de toepassing van deze wet met een kind dat in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer aan het verzet staat is gelijkgesteld;
i
voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, alsmede voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan hiervoor genoemd en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, ten minste zestig procent bedroeg, een bedrag, berekend volgens de formule:
, in welke formule:
p voorstelt: het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in zijn leeftijdsperiode van 25 tot 65 jaar met de vrouw gehuwd is geweest, vermeerderd met het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in dezelfde leeftijdsperiode vóór het sluiten van dat huwelijk zonder onderbreking ongehuwd is geweest, en
q voorstelt: de pensioengrondslag, welke op grond van het bepaalde in artikel 8 of artikel 41a voor de man op het tijdstip van zijn overlijden gold of zou hebben gegolden;
j
voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, minder dan zestig procent bedroeg, een bedrag, berekend volgens de formule:
, in welke formule:
x voorstelt: het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in zijn leeftijdsperiode van 25 tot 65 jaar met de vrouw gehuwd is geweest, vermeerderd met het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in dezelfde leeftijdsperiode vóór het sluiten van dat huwelijk zonder onderbreking ongehuwd is geweest, en
y voorstelt: het buitengewoon pensioen, waarop de man op het tijdstip van zijn overlijden recht had of zou hebben gehad.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •